Brexit: een vraagstuk over economie of autonomie?
Het vorige Brexit-blog signaleerde de start van de race tegen de klok: kunnen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk in een aantal maanden een nieuwe betekenis geven aan hun relatie? Wat willen partijen bereiken en hoe komen we daar? In dit blog gaan we daar verder op in.
In oktober 2019 is het ‘framework’ voor de onderhandelingen samengekomen in een politieke verklaring tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. In deze verklaring worden de zogenaamde ‘parameters’ vastgesteld. Het voornaamste doel: ‘een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap in handels- en economische samenwerking met een omvattende en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst in de kern … ‘.
Het Verenigd Koninkrijk beoogt hiermee dus een vrijhandelsovereenkomst (Free Trade Agreement – FTA). Het is een belangrijke politieke en economische keuze, omdat, zoals premier Johnson in een toespraak in Greenwich op 3 februari aangaf, het Verenigd Koninkrijk geen zin heeft in een relatie met de EU in ‘Norway-style’. Indirect heeft Johnson hiermee het “vrije verkeer”, zoals bepaald in het European Economic Area Agreement, afgewezen. Voor het Verenigd Koninkrijk zal er dus geen vrijhandel zijn, zoals dat voor Noorwegen, IJsland en Liechtenstein wel het geval is. Liever gaat Johnson voor de Canadese variant en accepteert hij daarmee een lossere definitie van “vrijhandel”. Volgens Johnson om de flexibiliteit en ruimte te behouden voor toekomstige regeringsbeleid. Anderen noemen het een egoïstische keuze met grote gevolgen voor de economie van het land.
Maar misschien is de economie niet het enige waar we vanaf deze maand, met de start van de onderhandelingen, ons op moeten focussen. Het grote struikelblok voor zowel het Verenigd Koninkrijk als de EU is wellicht het behouden van autonomie. Autonomie maakt dat partijen in staat blijven hun eigen keuzes te maken, in hun eigen voordeel. Een basisprincipe voor een rechtsstaat, maar wel eentje die een onderhandelingsproces kan bemoeilijken. Waar het VK een harde lijn uitzet bij het starten van een onderhandelingsproces, wil ook EU haar autonomie behouden.
De politieke verklaring van oktober 2019 staat vol met verwijzingen naar hoe deze autonomie er voor beide partijen uit moet zien. Kort gezegd zien we drie specifieke varianten. Ten eerste wordt er in de verklaring verschillende keren verwezen naar respect voor de ‘besluitvormingsautonomie’ van de partijen. Dit gebeurt echter vaker in relatie tot de Europese Unie dan het Verenigd Koninkrijk. Wat zegt dat? Ten tweede benoemt men in dezelfde verklaring de ‘institutionele autonomie’. Hier valt ook de autonomie van de rechtsorde van de Europese Unie en het VK onder. Enerzijds verwijst de autonomie van de rechtsorde naar instituties, maar het gaat in dit geval ook over het respect voor inhoudelijke regels en waarden. Ten derde zien we meerdere vermeldingen naar ‘regelgevende autonomie’. Dit gaat veel meer over afstemming van regels en voorschriften, als wel de uitoefening van de afspraken.
Allemaal leuk en aardig deze verschillende vormen van autonomie, maar wat waarom is dat nu belangrijk? Aan het eind van de overgangsperiode (december 2020), moeten alle regels van de EU en het VK op elkaar zijn afgestemd. De hamvraag is wat er gebeurt wanneer beide partijen op basis van hun besluitvormings- of regelgevende autonomie, op verschillende conclusies uitkomen. Wat gebeurt er als beide partijen hun autonomie willen behouden – wat als land natuurlijk je goed recht is – en keuzes maken die zorgen voor een constant veranderend spel van onderhandelingen, waardoor het einddoel, een werkbare handelsovereenkomst, de partijen steeds verder uit elkaar drijft?
Volgens verschillende politicologen in het Verenigd Koninkrijk zijn er twee soorten potentiële problemen. Ten eerste kan er een probleem ontstaan wanneer er door nieuwe regels handelsbelemmeringen ontstaan. Dit kan grote gevolgen hebben voor de economie. Ten tweede kunnen er door nieuwe interventies concurrentievoorwaarden tussen de EU en het VK worden vervalst, waardoor de ene partij een concurrentievoordeel heeft ten opzichte van de andere. En dit kan allemaal op basis van de lopende interne discussies over hoeveel autonomie een ieder heeft tijdens de onderhandelingen.
Nu de onderhandelingen zijn begonnen zijn zullen niet alleen economische kwesties bepalend voor de uitkomsten. Brexit is geenszins gedepolitiseerd; uiteindelijk draait het ook – wellicht zelfs des te meer – om autonomie.
Bente studeert politicologie aan University of Exeter in het Verenigd Koninkrijk. In de komende periode schrijft ze voor de Public Affairs Academie blogs over het verloop van de Brexit.