Van Heinde en Verre: Notities van een terugkomer #30
Een paar dagen geleden had ik een zakelijke afspraak in Utrecht. Een behoorlijk deel van de reis vanuit Amsterdam ging de trein langs een fenomeen dat zó Nederlands is, dat je er niet vaak bij stilstaat: een kanaal. Mijn schoolkennis van de topografie der lage landen ligt soms een stuk onder het zeeniveau, maar gelukkig hebben we tegenwoordig iets als Google Maps. Volgens de kaart reed ik langs het Amsterdam-Rijnkanaal.
‘No water, no life.’ Ik hoorde dat even eenvoudige als diepzinnige zinnetje voor het eerst toen ik in New Delhi woonde, zo’n 30 jaar geleden dus. In India staat het indrukwekkendste monument voor de liefde, de Taj Mahal, dat wonder van islamitische bouwkunst. Maar niet ver ervandaan ligt Fatehpur Sikri. Ooit was het de hoofdstad van het Mogul-imperium. Machtig en welvarend, maar nu al tijden een spookstad: het water was op.
‘No water, no life’ kwam trouwens uit de mond van de huisbazin, boven wier woning mijn partner en ik woonden. Mij staat bij dat zij het terloops zei, wellicht toen ik haar buiten trof bij het begieteren van plantjes. Maar dat maakt haar wijsheid – die zij uiteraard met alle mensen in de wereld deelt – er niet minder om. En Nederland mag dan gepolderd zijn, het water is er al evenzeer van levensbelang.
Vangrails
Dus ook in het Amsterdam-Rijnkanaal. In al zijn rechtlijnige saaiheid is het een zoveelste voorbeeld van Nederlands infrastructureel vernuft. Vernuft dat bijdraagt aan de lange levensverwachting van de gemiddelde Nederlander. Want zoals een ingenieur van TNO mij ooit vertelde, stom toevallig ook in New Delhi, goed leven is niet alleen een kwestie van niet ziek worden, maar ook van ogenschijnlijk banale zaken als vangrails langs de snelwegen.
Zelf goed leven betekent ook: goed voor anderen zorgen. In Zuid-Afrika zou iemand als Desmond Tutu zaliger dit waarschijnlijk hebben beschreven met de inmiddels wat belegen term ubuntu, wat iets betekent als ‘ik besta omdat jij bestaat.’ Een oproep tot naastenliefde derhalve, maar ook (om het praktisch Nederlands te houden) tot de inrichting van de zogeheten verzorgingsstaat. Opdat iedereen meekome.
Jamaica
Maar ik dwaal af. Dat krijg ervan als je in de trein zit en om niet naar buiten zit te staren. ‘Bestijg den trein nooit zonder uw valies met dromen, dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.’ Door Jan van Nijlen in een ver en mistig verleden gedicht, maar nog altijd waar. Mijn ‘droomkoffer’ op mijn treinreis naar Utrecht werd gevuld door een binnenvaartschip dat een voor mij wel heel bijzondere naam droeg.
‘Jamaica’, zo las ik op de boeg. Waarna twee werelden op elkaar botsten. Die van het strakke Noord-Europa, waartoe Nederland behoort, en die van de wervelende Cariben, waarvan Jamaica deel uitmaakt. Ik ben nooit op het eiland geweest. Maar ik heb er dicht genoeg in de buurt gewoond om te weten dat het een plek is die respect afdwingt, en dat niet alleen door zijn sprintatleten.
Ergens tussen Amsterdam en Utrecht ging een schipper door het koude kanaal met zijn of haar Jamaica. Ik knipperde met de ogen en vroeg mij af: zou de eigenaar ooit het tropische eiland hebben bezocht? Of op Jamaica zijn geboren? De trein begon af te remmen voor mijn zakelijke bestemming. Mijn droom gleed nog even door.
Kees Broere