Van Heinde en Verre: Notities van een terugkomer #20
Rainer Maria Rilke, wie anders, weet het gevoel perfect onder woorden te brengen. Meteen al, met de eerste zin van zijn gedicht Herbsttag:
Herr, es ist Zeit. Der Sommer war sehr groß.
De afgelopen dagen heb ik meer dan eens aan het beroemde gedicht gedacht. Vreemd vind ik dat niet. Ik ben aan het begin van de lente teruggekomen in Nederland. Ik heb binnen en buiten Nederland mogen genieten van een al met al zeer aangename zomer. Maar ik heb mijzelf steeds ook voorgehouden: denk niet dat dit mooie weer de norm is, er komen andere tijden!
Die andere tijden, zo voelt het, zijn aangebroken. De laatste paar dagen voelden als een soort voltooiing, als een afscheid.
Befiel den letzten Früchten voll zu sein.
En ja, wat waren ze vol, de laatste vruchten van de zomer. Het politieke en maatschappelijke klimaat mag dan guur zijn, klimaatverandering mag ons dan doen beseffen dat we zowat letterlijk op de rand van een vulkaan leven: stiekem gaat er niets boven een aangenaam warme gevoelstemperatuur. Voor mij mag dat altijd zo zijn.
‘Maar dit is Nederland!’, zo print ik mij in. ‘Je kunt nu ook genieten van de wisseling der seizoenen!’, zo houden welwillende anderen mij voor. Het is allemaal waar en ongetwijfeld mooi. Maar toch, maar toch. Mag er ruimte zijn voor een tikje weemoed? Klinkt ergens in die koel-zwoele overgangslucht de stem van een Cesária Évora?
Met natuurlijk die van Rilke.
Wer jetzt kein Haus, baut sich keines mehr.
En nee, nog heel even denk ik niet aan het woningentekort of aan de stikstofcrisis.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
Een groot probleem, die eenzaamheid, ik weet het. En dat niet alleen in de ouderenzorg, of met het oog op het toenemend aantal mensen dat te maken zal krijgen met ziektes als Alzheimer. Zaken die allemaal onze ernstige aandacht vragen. Maar nee, het wil er bij mij nog niet helemaal in. En die lange brieven, die hebben toch al jaren geleden plaats moeten maken voor korte appjes?
Tussen zomer en herfst, het is een fascinerend schemergebied. Is het toeval dat ergens in dat gebied ook de derde dinsdag van september te ontwaren valt? Dat het nieuwe politieke jaar zich opent als het zomerseizoen van licht en lucht en levenslust gesloten wordt? Ja, het zal louter toeval zijn. Maar het lijkt iets typisch Nederlands. Alsof, de huidige voorzitter van de Tweede Kamer ten spijt, zomerse poëzie en herfstige politiek niet samen kunnen gaan.
En dus gaan we ons allemaal weer serieus gedragen. Gaan we weer dikke overjassen aantrekken en dikke rapporten schrijven. Gaan we van zonnewijzer naar thermostaat. En gaan we ons, wie zal het zeggen, nog dieper vastbijten in het maatschappelijk ongenoegen dat ons ieder jaar in een stevigere, beklemmendere en wie weet verstikkendere greep weet te krijgen.
Want we moeten iets bewijzen. Wat het ook alweer was. Het moet weer. We moeten onszelf en elkaar weer het gevoel geven dat we ertoe doen, dat we nodig zijn, dat we niet als dichters zomaar doelloos door de straten gaan.
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.
Onrustig dolen, terwijl om ons heen de bladeren naar beneden dwarrelen. Heel soms nog denkend: de zomer was groots.
Kees Broere