Recensie | Aan de randen van de dag
Aan de randen van de dag is misschien niet een boek dat je zou verwachten in de boekenkast van de Public Affairs Academie. Maar toch past dit boek van Femke van der Laan erbij. Want naast een beschrijving van het begin van de liefde met Eberhard van der Laan laat het boek vanuit het ‘thuisfront’ zien hoe gepassioneerd deze burgemeester was en hij alles deed voor zijn stad, alhoewel dat op het einde bijna niet meer mogelijk was.
Het boek neemt de lezer mee door Amsterdam, doordat elk hoofdstuk een ander adres als titel kent. Oudere en recente herinneringen vloeien in het boek door elkaar en vragen de lezer om mee te bewegen tussen heden en verleden. De zinnen zijn kort en krachtig. Het vertelt het verhaal van het gemeenteraadslid, de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de burgemeester. Bezien vanuit het thuisfont.
Het is Femke die met hem meedenkt als hij zich afvraagt wie moet weten dat hij longkanker heeft. En zij denkt mee met de brief die hij schrijft aan zijn geliefde Amsterdam. “Deze week is bij mij uitgezaaide longkanker geconstateerd. Hoewel er de komende tijd meer duidelijk zal worden over de aard en de prognose, lijkt het er op dat de diagnose weinig reden geeft voor optimisme. Mijn werk als burgemeester wil ik blijven doen, in overleg met de gemeenteraad en het college van B en W, op een manier die recht doet aan de stad en aan het ambt. Ik blijf graag nog een poosje uw burgemeester.” Die woorden ‘een poosje’ zijn onderwerp van gesprek tussen Femke en Eberhard. Want wat is een poosje? Hij blijft zo lang mogelijk werken, ook wanneer het eigenlijk niet meer kan.. Zijn toespraak op 4 mei op De Dam wordt met ongebruikelijk applaus beantwoord. Ook de vele bloemen en het applaus bij hun huis komen ter sprake als hij op 18 september met een brief de inwoners van Amsterdam informeert dat het poosje voorbij is met de slotzin: “Zorg goed voor onze stad en voor elkaar!”
En ondertussen is daar Femke van der Laan, die naast hem staat, onzichtbaar en zichtbaar. Met verdriet en kracht. Met dezelfde humor. En als de rechter- en linkerhand van Eberhard van der Laan al die maanden. Het slot van het boek is aangrijpend: “Daarna stond ik bij het bed. Ik keek naar hem. Hij was al weg”.