Industriepolitiek is terug: een nieuwe realiteit voor overheid, bedrijfsleven en lobbyist
Industriepolitiek was lang taboe in Den Haag. Na het RSV-schandaal in 1983, waarbij miljoenen guldens aan overheidssteun een faillissement van de scheepswerf Verolme niet konden voorkomen, was het gericht ondersteunen van specifieke bedrijven of sectoren een no-go geworden. Het schandaal leidde tot een parlementaire enquête (de eerste sinds de oorlogsenquête van de jaren 40 en 50) die een gebrek aan democratisch toezicht en een verstrengeling van politieke, ambtelijke en zakelijke belangen onthulde. De conclusie was helder: industriepolitiek had gefaald en leidde tot vals optimisme over een bedrijf zonder bestaansrecht.
Recente geopolitieke gebeurtenissen hebben de discussie echter nieuw leven ingeblazen. De coronacrisis en de oorlog in Oekraïne hebben de kwetsbaarheid van internationale toeleveringsketens blootgelegd. Tekorten aan medische producten en grondstoffen maakten duidelijk dat een sterk verstrengelde wereldeconomie niet altijd voordelen biedt. Ook het idee dat economische afhankelijkheid autoritaire regimes zou indammen, blijkt niet te kloppen: Poetin blijft een bloeddorstige oorlog voeren. Bovendien breekt nu een onzekere periode aan met de terugkeer van Trump als president in de Verenigde Staten. Protectionistisch beleid en risico op handelsoorlogen hangen weer boven de markt. Ook Trumps vertrouweling Elon Musk, met zijn invloedrijke positie in een aantal cruciale bedrijfssectoren, speelt een rol die de geopolitieke verhoudingen sterk kan beïnvloeden. Hun gecombineerde invloed maakt de toekomst des te onvoorspelbaarder.
Strategische autonomie
Inmiddels is in Nederland het roer dan ook om. Industriepolitiek is weer aan de orde van de dag. Mede gebaseerd op aanbevelingen van de adviesorganen Clingendael en de Adviesraad Internationale Vraagstukken heeft het kabinet Rutte IV industriepolitiek opnieuw omarmd. Onder de noemer van strategische autonomie zou staatssteun aan specifieke sectoren niet langer geschuwd moeten worden.
Het meest in het oog springende voorbeeld van deze nieuwe industriepolitiek is de 2,5 miljard euro die is geïnvesteerd in de chipsector, om ASML in Nederland te behouden. Vanzelf ging dit niet. In oktober vorig jaar wilden in de Tweede Kamer NSC en enkele linkse fracties het belastingvoordeel voor kennismigranten verminderen en de inkoop van eigen aandelen door beursgenoteerde bedrijven belasten. Dat was een dreun voor ASML, dat veel moeite heeft om goede kennismigranten naar Nederland te halen en voor miljarden aan eigen aandelen inkoopt.
Veel bedrijven dreigden hun toekomst in Nederland te heroverwegen en te vertrekken. Ook voor ASML, dat al jaren ontevreden was, was dit de druppel die de emmer deed overlopen. Uit een reconstructie van NRC in juni 2024 bleek dat verschillende CEO’s uit de sector met elkaar het voorval evalueerden. Ze vroegen zich af waarom de politiek zulke schadelijke keuzes maakte en concludeerden dat de lobby was tekortgeschoten. De belangen van de sector waren niet duidelijk genoeg overgebracht aan de politiek. Dit markeerde het begin van een enorm succesvolle lobbycampagne, die niet alleen zorgde voor het grotendeels terugdraaien van de twee belastingmaatregelen, maar ook voor een historisch pakket aan investeringen in de sector. Een pakket dat bovendien gesteund werd door het nieuwe kabinet in wording, om te voorkomen dat de maatregelen direct teruggedraaid zouden worden.
Het voorbeeld illustreert hoe de heropleving van industriepolitiek en de gerichte investeringen in strategische sectoren het belang van een goede relatie met de overheid hebben vergroot. Tegelijkertijd brengt dit ook verschillende uitdagingen met zich mee. Ineffectieve industriepolitiek kan namelijk worden verergerd door lobbyactiviteiten. Zo zijn het vaak bedrijven met weinig groeipotentieel die sneller geneigd zijn te lobbyen, om zo door overheidssteun hun overleving te verzekeren. Daarnaast kan de overheid te maken krijgen met zogenaamde ‘verzonken kosten’. Eenmaal geïnvesteerd in een bedrijf of sector, blijkt het vaak moeilijk om deze steun weer af te bouwen of stop te zetten. Dit fenomeen, ook wel het ’Concorde-effect’ genoemd, verwijst naar het supersonische passagiersvliegtuig waarin de Franse en Britse overheden bleven investeren, hoewel al snel duidelijk was geworden dat het project nooit rendabel zou zijn.
Het is dan ook van cruciaal belang dat zowel de overheid als het bedrijfsleven leert van het verleden. Transparantie en democratisch toezicht zijn essentieel om te voorkomen dat oude fouten herhaald worden. Alleen door samen te werken en open te zijn over de belangen die spelen, kunnen Nederland en zijn bedrijven sterk en onafhankelijk blijven in een steeds veranderende wereld.
Door Aron Schouten