De strijd van sociaal-culturele burgerlobby’s voor de aandacht van Nederlandse politici
Lobbyisten in dienst van grote bedrijven beschikken niet langer meer over het alleenrecht om beleid te beïnvloeden. De tijden dat lobby in achterkamertjes plaatsvond is voorbij. Door laagdrempelige toegang tot opleidingen en (sociale) media voor iedereen kan elke burger nu beleid beïnvloeden – niet via achterkamertjes, maar via de mail, twitter, een protest of zelfs een kop koffie met Mark Rutte.
Door Willemijn de Koning
Sommige burgers hadden dit al in de gaten. Denk aan de zogenaamde NIMBY’s (not in my back yard) die de afgelopen jaren steeds meer aangekondigde windmolens of zonnepanelen wisten te voorkomen. Burgers wisten ook meer participatie op te eisen door middel van buurtinitiatieven zoals buurtwerk. Sommige slachtoffers van beleid, denk aan die van het toeslagenschandaal, weten inmiddels ook hoe het recht aan hun kant te krijgen en beleid te beïnvloeden.
Sociaal-culturele burgerlobby’s
Hans Boutellier wijst ons met zijn boek ‘Het Nieuwe Westen’ terecht op de opkomst van een laatste vorm van deze zogenaamde burgerlobby’s – ook wel grassrootslobby’s genoemd: sociaal-culturele burgerlobby’s. Na de ontzuiling en de opkomst van het marktmechanisme hebben burgers, vooral jongeren, weer de behoefte aan een gedeelde identiteit. Tijdens de verzuiling bood religie deze gemeenschappelijkheid en nu zijn dat identiteit of idealen. Zo stellen jongeren zich tegenwoordig voor als klimaatactivist, herkennen vele vrouwen zich en elkaar in de #metoo-beweging en zwarte mensen in de Black Lives Matter-protesten.
De strijd om de aandacht van politici
Om hun eigen identiteit en idealen beter te laten gelden in het beleid, kijken deze burgers ook steeds meer naar politici. In een tijd waarin een onbeantwoorde mail binnen 1 seconde op Twitter staat en draagvlak onder burgers steeds belangrijker wordt, kunnen politici niet meer van hen wegkijken. Dat doen ze over het algemeen dan ook niet meer. Hun schaarse tijd laat het echter niet toe persoonlijk met elke burger te praten. Het is ook niet mogelijk de wensen van elke burger te verwerken in beleid.
Hoe kiest een politicus dan met welke burgergroep hij wel en niet praat, welke burgerlobby hij/zij wel of niet op de agenda zet en welke input hij wel of niet verwerkt in beleid? Enkele onderzoekers en studenten hebben zich over deze vraag gebogen en daarvoor analyses gedaan van openbare stukken of interviews afgenomen met burgergroepen. Op een enkeling na durfde echter niemand deze vraag plain and simple aan politici zelf te stellen. Dus deed ik dat.
Een debat over institutioneel racisme, een nominatie voor de Sacharovprijs en een gratis kans op een dna-match met je vader
Ik koos drie casus waar politici ‘responsief’ aan waren. Dit betekent dat ze naar de burgergroep hadden geluisterd, hun wensen op de agenda hadden gezet en/of deze in beleid probeerden te verwerken.
Zo lobbyde de Donor Detectives NL/BE voor betere rechten voor donorkinderen. Met veel media-aandacht kreeg deze groep vrouwelijke donorkinderen niet alleen BN’ers maar ook politici Edith Schippers en Hugo de Jonge aan haar zijde. Met hen stelden ze een plan op om donorkinderen beter tegemoet te komen. Echter moesten donorkinderen – ook na dit plan – nog 250 euro betalen om hun DNA in te mogen leveren waardoor ze hun donor konden vinden. ChristenUnie-Tweede Kamerlid Carla Dik-Fabers was geschokt en maakte een amendement om deze kosten te schrappen. Deze haalde een meerderheid.
Een groep Marokkaanse Nederlanders en Belgen benaderde PvdA-politicus Kati Piri om te strijden voor een einde aan de schending van de mensenrechten in de Rif in Noord-Marokko. Piri ondersteunde hen in het belobbyen van Europarlementariërs en zo is de leider van de protesten in de Rif, Nasser Zefzafi, genomineerd voor de prestigieuze Europese Sacharovprijs. Later werden enkele demonstranten uit de Rif, waaronder familie van Nederlanders, vrijgelaten. Niet bewezen maar wel aangenomen kan worden dat de druk vanuit het Europees Parlement hierbij geholpen heeft.
Black Lives Matter (BLM) kreeg gehoor bij Stephan van Baarle van DENK. Eerst maakte hij vanuit de Rotterdamse gemeenteraad geld voor de bestrijding tegen racisme vrij. Daarna vroeg hij met succes een debat aan in de Tweede Kamer over institutioneel racisme.
Timing, media, frames en publieke opinie
In gesprekken met deze politici heb ik gevraagd naar de invloed van verschillende factoren op hun responsiviteit naar deze burgerlobby’s: de timing van de lobby, (sociale) media, frames en publieke opinie. Interessant is dat de geïnterviewden zeiden dat zij vaak niet beïnvloed te worden door deze factoren, maar dat deze wel belangrijk zijn om draagvlak te krijgen bij andere politici. Zo wilde Van Baarle (DENK) al langer een debat over racisme, maar kreeg hij hier niet genoeg steun voor tot de dood van George Floyd en de daaropvolgende protesten. Rechtszaken, zoals die van donorkinderen tegen de inseminatie-arts Karbaat, zijn echter een uitzondering op de invloed van focusing events. Tijdens een rechtszaak kunnen politici het behandelde onderwerp niet agenderen of in beleid verwerken.
Aankomende verkiezingen kunnen ook zorgen dat politici sneller reageren op een burgerlobby, niet alleen om stemmen te verwerven maar ook vanwege de kans dat de politicus na de verkiezingen niet meer kan helpen. Als burgers op de deur van politici kloppen voordat het onderwerp op de agenda staat, is dat een pre, maar geen vereiste voor responsiviteit. Het zal geen verrassing zijn dat (sociale) media een politicus kan informeren en zo een politicus kan bewegen om zich in te zetten voor een burgerlobby.
Over de invloed van vele frames op de reactie van politici was niet vaak een consensus vanuit de drie casus te zien. Wel werd duidelijk dat burgers het algemeen belang niet duidelijk hoefden te maken. Dat is logisch aangezien de burgers bij sociaal-culturele lobby’s opkomen voor hun eigen identiteit in plaats van één die ze delen met iedereen. Burgers zouden wel een voordeel hebben bij politici als ze theoretische kennis en ervaringskennis over het onderwerp hebben en naar buiten communiceren. Zo vertelden de Donor Detectives NL/BE wat het voor hen betekent om hun biologische vader niet of wel te kennen en dat donorkinderen met internationale dna-databanken alsnog hun donor kunnen vinden. De drie politici keken niet naar het aantal likes of volgers op de sociale media-accounts van de burgerlobby’s en maar voor twee politici speelde het aantal burgers en supporters van de lobby mee in de keuze de lobby te steunen of niet.
Een warm bad voor een eigen identiteit en idealen
Naast de onderzochte factoren werd uit de interviews duidelijk dat vooral de identiteit van de politicus / politica en de idealen van de partij een rol speelden in de keuze van politici om responsief te zijn naar een burgerlobby. Politici zijn dus niet anders dan vele burgers die opnieuw de behoefte voelen tot een identiteit en idealen. Zo gaf Piri (PvdA) aan dat linkse partijen meer met mensenrechten begaan zijn en daarom meer zagen in een resolutie over de Rif. Van Baarle benadrukte dat het doel van de Nederlandse BLM-beweging overeenkomt met het kernpunt van zijn partij, DENK. Carla Dik-Fabers (ChristenUnie) heeft een geadopteerde dochter waardoor ze zich in kan leven in donorkinderen die niet volledig weten waar ze vandaan komen. Piri (PvdA) heeft Hongaarse wortels, waardoor ze weet hoe het voelt als de mensenrechtensituatie in het land van herkomst verslechtert. Door voor de identiteit en idealen van henzelf en/of hun partij te vechten, bieden Nederlandse politici ook een warm bad aan burgers die strijden voor hun eigen identiteit en idealen.
Dit blog is geschreven door Willemijn de Koning, naar aanleiding van haar scriptie.