Kennisbank

De moeizame zoektocht naar nieuwe Haagse spelregels

De Tweede Kamer staat op een kantelpunt: nieuwe regels moeten de politieke cultuur veranderen. Kamerleden proberen hun instrumenten te slijpen en doen er alles aan om beter te slagen in hun taak: de regering controleren. Eén van die parlementaire instrumenten die bijschaving verdient, is de motie. Door de hedendaagse stortvloed aan moties is het een bot mes geworden in de keuken van de democratie. Om hier verandering in te brengen, stelde CDA-leider Bontenbal voor een quotum in te voeren. Maar ook het (gefaalde) experiment hoorzittingen voor aankomende bewindspersonen stond onlangs op de agenda samen met de vereenvoudiging van het contact tussen de Kamer en het ministerie. Wat is de impact van deze maatregelen? Veranderen ze de politieke dynamiek in Den Haag? En ligt er voor de public affairs professional ook een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan een verbeterde politieke cultuur?

Sinds 1998 gelden strikte regels voor het contact tussen ambtenaren en individuele Kamerleden, bekend als de ‘Oekaze-Kok’[i]. Ambtenaren mogen alleen informatie delen met Kamerleden als daar vooraf toestemming voor is gegeven door de minister, en deze informatie moet strikt feitelijk zijn. In 2020 werden de richtlijnen enigszins aangepast, waarbij elk ministerie een parlementair contactpersoon kreeg. Maar de kern van de regeling bleef onveranderd: ambtenaren mogen niet op eigen initiatief contact opnemen met Kamerleden en de informatieverstrekking blijft beperkt tot feitelijke gegevens.

Kamerleden vinden echter al langer dat direct contact met ambtenaren hen helpt om beter zicht te krijgen op de uitvoerbaarheid van wetten. Dit is in 2023 bevestigd door de Werkgroep informatie-afspraken van de Tweede Kamer. Zo stelt de werkgroep voor dat ambtenaren bij schriftelijke vragen of moties op eigen initiatief contact kunnen opnemen met Kamerleden als er vragen over zijn.

Kabinet houdt voet bij stuk

De minister van Binnenlandse Zaken, Judith Uitermark van NSC, toch bij uitstek een partij die het belang van een dualistische verhouding tussen Kamer en kabinet voorschrijft, is niet van plan hier verandering in te brengen. Contact op eigen initiatief van ambtenaren en zonder toestemming van de minister zou het risico met zich meebrengen dat er directe verantwoordingslijnen ontstaan tussen Kamerlid en ambtenaar. En dat verhoudt zich volgens Uitermark niet tot de ministeriële verantwoordelijkheid. Conclusie: het kabinet wil het niet.

De discussie over dubbele verantwoordingslijnen raakt de kern: hoe zorg je voor een goed functionerende parlementaire controle zonder de bestuurlijke verhoudingen te ondermijnen? Is de ambtenaar een professional die vanuit expertise bijdraagt aan een goed functionerende democratie of is deze slechts een verlengstuk van de minister? Over een half jaar wordt de Oekaze-Kok opnieuw tegen het licht gehouden, maar voorlopig lijkt het meer op dat laatste.

Een mislukt experiment
De hoorzittingen voor aankomend bewindspersonen, een initiatief van Kamerlid Joost Sneller (D66), bleken een eenmalig experiment. De hoorzittingen waren bedoeld om de Tweede Kamer en de samenleving vooraf kennis te laten maken met een nieuwe bewindspersoon en zo meer transparantie te creëren rond diens benoeming. Voorafgaand aan de zitting deelt de kandidaat een cv en motivatiebrief, en tijdens de hoorzitting krijgen Kamerleden de kans om uiteenlopende vragen te stellen. Hoewel de PVV en BBB in 2023 nog voor de invoering van het voorstel hadden gestemd, bleek het niet wat ze ervan verwacht hadden. De gestelde vragen waren van te lage kwaliteit, aldus Gidi Markuszower (PVV). Daarnaast zijn er meer partijen die vinden dat de hoorzittingen niet goed passen binnen het Nederlandse staatsbestel. De Kamer stemt immers niet vooraf in met de benoeming van een bewindspersoon, maar geeft deze het vertrouwen tot het tegendeel bewezen is. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de hoorzittingen voor de Amerikaanse regering of de Europese Commissie, waar de senaat of het parlement wel degelijk invloed heeft op dergelijke benoemingen.

Toch is het jammer dat de hoorzittingen alweer verdwijnen. Hoewel ze onterecht de suggestie wekken dat de Kamer invloed heeft op de benoemingen, boden ze wel een waardevol inkijkje in de persoonlijke drijfveren van de aankomende bewindspersonen. Bovendien kregen kandidaten de kans om eerder gemaakte uitspraken toe te lichten of te nuanceren.

Onvoldoende steun voor een motiequotum

Waar de hoorzittingen een poging waren om transparantie te vergroten, draait de discussie over een motiequotum juist om de vraag of het parlementaire instrument niet té veel wordt ingezet. Volgens Bontenbal (CDA) zijn Kamerleden “in de greep geraakt van een doorgeschoten profileringsdrang en een permanente staat van hijgerigheid”. De stortvloed aan moties is daar één van de symptomen van. Te vaak wordt een motie ingezet als politiek statement richting de eigen achterban en te weinig als middel om het kabinet op te roepen tot beleidsverandering, aldus Bontenbal. Werden er tot halverwege de jaren zestig jaarlijks enkele honderden moties ingediend, is dat aantal inmiddels opgelopen tot duizenden moties per jaar, met 2022 als recordjaar (5.011 ingediende moties). Volgens het CDA is er parlementaire zelfbeheersing nodig. Een beperking van het aantal moties dat een fractie mag indienen kan daarbij helpen. Bontenbal stelt voor om in het Reglement van Orde, waar de regels in staan over de gang van zaken in de Kamer, vast te leggen dat elke fractie jaarlijks 150 moties mag indienen, plus één extra motie per fractielid.[ii]

Veel partijen zien weinig in het idee. Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) vraagt zich af of een beperking daadwerkelijk de kwaliteit van de moties zal verbeteren. De “wil om te scoren” zal immers blijven bestaan volgens haar. Ook Henk Vermeer (BBB) en Markuszower (PVV) zijn kritisch. Bovendien vraagt Michiel van Nispen (SP) zich af of het indienen van te weinig moties niet een veel groter probleem is. Hij wijst daarbij op zijn PVV-collega’s Peter Smitskam en Eric Esser, die elk slechts één motie hebben ingediend, en Vincent van den Born (PVV), het zogeheten spook-Kamerlid, die nog geen enkele motie heeft ingediend (opmerkelijk is dat laatstgenoemde, na meer dan 400 dagen in de Kamer, ook nog nooit het woord heeft gevoerd in een debat).

Joost Eerdmans (JA21) is als een van de weinigen opvallend positief over het voorstel. Voor wie denkt dat Eerdmans dit voorstel uit eigenbelang steunt, heeft hij een duidelijk weerwoord. Al in 2003, toen hij nog Kamerlid was voor de LPF, diende hij een vergelijkbaar plan in. Toch pakt de voorgestelde verdeelsleutel voor hem als eenmansfractie wel erg gunstig uit: hij zou 151 moties mogen indienen, terwijl een grotere fractie zoals BBB, met zeven zetels, slechts zes extra moties krijgt (157 in totaal).

Wel is Eerdmans kritisch op een ander onderdeel van Bontenbals voorstel: het motiemaximum van twee per debat. Sommige onderwerpen zijn nu eenmaal urgenter voor een partij dan andere. Het zou volgens Eerdmans de fracties vrij moeten staan daar een eigen afweging in te maken. Om dit laatste punt te schrappen heeft Eerdmans een amendement ingediend. Maar toen al snel duidelijk werd dat er onvoldoende steun voor was – en dat het voorstel van Bontenbal sowieso geen meerderheid zou krijgen – liep Eerdmans vlak voor de stemming naar de microfoon in de plenaire zaal. Daar benadrukte hij dat als zijn amendement werd verworpen, hij zelf ook niet voor Bontenbals voorstel zou stemmen. Daarmee verloor het CDA zijn enige bondgenoot. Bij de stemming gingen slechts vijf CDA-handen de lucht in, en daarmee was de kwestie beslecht.

Public affairs en een gezonde politieke cultuur

Hoewel het motiequotum er niet komt, erkenden vrijwel alle Kamerleden dat er wel degelijk wat moet veranderen. Ook tegenstanders van Bontenbal’s voorstel, waaronder Roelien Kamminga (VVD) en Lahlah (GroenLinks-PvdA) gaven aan voortaan kritischer te kijken naar hun eigen en andermans motiegedrag. Een motie is een krachtig instrument, maar mag geen doel op zich worden. Ook als public affairs professional is het belangrijk om hier scherp op te zijn bij het insteken van of meewerken aan een motie. Wat is de meerwaarde? Is er voldoende draagvlak? Is de motie concreet en uitvoerbaar? Of kun je ook gebruik maken van een ander instrument om je doel te bereiken? Elk instrument dat helpt een belang te agenderen en bijdraagt aan transparantie, kan de democratie versterken. De vraag is alleen: waarom zet je een bepaald instrument in? En wat wil je bereiken?

Veel moties zijn wellicht niet erg, als ze maar verder gaan dan het tijdelijke reclameblok in de Kamer. Hoorzittingen bieden verdieping, zo lang het gaat om oprechte interesse naar meningen en motivatie. Contact tussen ambtenaren en Kamerleden kan, mits er begrip is voor elkaars rollen en het niet zo zeer gaat om gelijk krijgen via een omweg. Belangenbehartigers spelen een belangrijke rol in Den Haag. Door zorgvuldig om te gaan met deze parlementaire instrumenten en te streven naar meer inhoudelijke verdieping in plaats van constante politieke profilering, kunnen ook public affairs professionals bijdragen aan een gezondere politiek cultuur.

 

Door Aron Schouten en Hans Willem van Willigen 

[i] Het was voormalig minister-president Wim Kok die in 1998 deze ‘Aanwijzingen’ publiceerde.

[ii] Voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen