Boekrecensie | Vlucht- Tomeloze inzet voor mensen die niemand wil hebben
Als Tineke Ceelen in 2003 directeur wordt van Stichting Vluchteling komt zij aan het hoofd te staan van een organisatie die ‘klein en kwetsbaar’ is. Bijna 22 jaar later neemt zij afscheid van een club die staat als een huis. Het budget is in die tijd bijna verviervoudigd, van 10 naar 38 miljoen euro. En dat terwijl, niet alleen in Nederland maar wereldwijd, voor vluchtelingen een ‘gure wind’ waait. Tineke Ceelen (1963) vertelt er alles over in haar nieuwe boek, ‘Vlucht’. Medewerkers van maatschappelijke organisaties kunnen hieruit heel wat inspiratie putten.
De ondertitel van ‘Vlucht’ luidt ‘Van oorlog naar crisis naar ramp, een leven lang’. Wat een treurnis, is de eerste gedachte. Maar niet voor Tineke Ceelen. Zij mag zich dan naar eigen zeggen aanvankelijk met ‘onbezonnenheid en idealisme’ in haar werk hebben gestort, hoe meer zij leerde, hoe sterker zij zich wist op te stellen. Aan energie voor de goede zaak heeft het haar nooit ontbroken, netzomin als aan lef trouwens, en aan (zo weten mensen uit haar omgeving) een gezonde dosis humor. Dat zij daarbij persoonlijk steeds rekening moest houden met het feit dat zij lijdt aan diabetes type 1 wist aan haar inzet niets te veranderen. Ceelen ging door. En door.
Stichting Vluchteling biedt hulp aan mensen bij opvang in de zogeheten eigen regio. Het werk van Tineke Ceelen speelde zich daarmee af in vaak moeilijk te bereizen en bepaald niet altijd ongevaarlijke landen als Somalië, Syrië, Colombia of Congo. Landen ook die de aandacht van de gemiddelde Nederlander niet snel weten te vangen. Toch heeft Ceelen met haar medewerkers het lot van vluchtelingen in die landen tot menige veilige huiskamer laten doordringen. Hoe slaagde zij hierin?
Publieksaandacht
Het antwoord op die vraag is tweeledig. ‘Niemand wil vluchtelingen hebben’, merkt Ceelen aan het einde van haar boek op. Maar door haar schijnbaar onvermoeibare inzet voor de vluchtelingenzaak, gekoppeld aan wat zij ‘mededogen en medemenselijkheid’ noemt, heeft zij van Stichting Vluchteling een publiek succes weten te maken. In de praktijkt betekende dat wel dat zij altijd en overal voor de zaak klaar diende te staan. ‘Ik wil met mijn eigen ogen zien wat er gaande is,’ schrijft ze, ‘ik wil van de mensen zelf horen wat hun overkomen is, wat ze nodig hebben, waar we hen mee zouden kunnen helpen.’
En dus was zij steeds bereid op pad te gaan. Dat is één. Maar Tineke Ceelen kan met haar organisatie wel al dat fraaie humanitaire werk doen, als wij in Nederland daarvan niets meekrijgen, zullen we ook niet snel bereid zijn Stichting Vluchteling te steunen. Dat is iets dat Ceelen al bij haar aantreden als directeur scherp voor ogen gehad moet hebben. In 2003 zat de klad in de fondsenwerving. ‘Er moest iets gebeuren, dus zette ik in op media-aandacht. De problemen van vluchtelingen zijn schrijnend en goed in beeld te brengen.’
Die laatste zin lijkt richting humanitaire porno te gaan. En binnen de wereld van goede-doelen-in-het-buitenlandclubs zullen er vast mensen zijn die vinden dat Tineke Ceelen te gulzig de publiciteit heeft gezocht. Maar die mensen zijn bijna allemaal lieden die het wereldleed vanaf hun chique bureaustoelen te lijf denken te kunnen gaan. De mensen van Stichting Vluchteling staan letterlijk en figuurlijk met hun voeten in de modder. En ja, daarbij weten zij hoe ze de publieksaandacht moeten vangen. Bijvoorbeeld door te werken met ‘ambassadeurs’, bekendere Nederlanders met hart voor de goede zaak zoals de acteur Waldemar Torenstra.
Rijkdommen
In ‘Vlucht’ wisselt Ceelen de verhalen van haar vele avonturen af met haar relaas over Ali, een waarschijnlijk in 2000 uit Afghaanse ouders in Iran geboren jongen, die zij voor het eerst in een vluchtelingenkamp op het Grieke Samos ontmoet en onder haar hoede neemt. Door Ali krijgen we als lezers veel meer te weten over het perspectief van vluchtelingen zelf op niet alleen hun lot, maar ook hun ontvangst in het rijke en zelfvoldane Westen, – als zij er althans in slagen dat Westen te bereiken.
Ali is een ‘opstandige’, maar uiteraard door zijn vluchtervaringen ook flink getraumatiseerde jongeman. Hij weigert te accepteren dat hij, door het toeval der geboorte in een veel armoediger deel van de wereld, geen recht zou hebben op de geestelijke en materiële rijkdommen die wij hier kennen (en waarvan we ons veel te weinig rekenschap geven). ‘Ali ergert me vaak, hij breekt vaak ook mijn hart,’ zegt Ceelen. Hij is niet opvallend dankbaar – en hoeft dat ook helemaal niet te zijn. Dat maakt de interactie tussen hem en Tineke Ceelen boeiend en oprecht.
Ankers
Dit jaar treedt Tineke Ceelen terug als directeur van Stichting Vluchteling. Zij moet erkennen dat zij toch roofbouw op haar diabetes-lichaam heeft gepleegd. Ook heeft de ellende waarmee zij al die jaren zeer direct is geconfronteerd veel sporen getrokken. En dan is er nog de andere ellende, die van de zogenaamde sociale media met zijn schelders en bedreigers, die ook veel van haar uithoudingsvermogen en gezondheid vragen.
‘Vluchtelingen moeten kunnen rekenen op ankers als Stichting Vluchteling die zich energiek, fier en overtuigd in blijven zetten voor mensen op de vlucht, in weerwil van de hedendaagse holle retoriek, valse beloftes en kille politiek.’ Ceelen zelf meent zo’n anker niet langer te kunnen zijn en dus treedt zij terug, ‘hoe zwaar dat mij ook valt’.
Ondertussen is het aantal vluchtelingen in de wereld opgelopen tot 120 miljoen vrouwen, mannen en kinderen. Mensen als Ali, ‘met verwachtingen, boosheid, blijdschap, nukken, verdriet en hoop’. Dat met die stijging het werk van mensen als Tineke Ceelen voor niets zou zijn geweest, is een stelling die hooguit door mensen op chique bureaustoelen verdedigd kan worden. ‘Ik zal mij altijd betrokken blijven voelen bij mensen op de vlucht,’ schrijft zij. Van die toekomstwoorden vormen haar eerdere daden voor altijd de garantie.
Kees Broere
Geschreven in samenwerking met Lidy Nicolasen