Kennisbank

Boekrecensie | Morele Ambitie

In het tv-programma Buitenhof, sprekend over zijn boek De meeste mensen deugen, veroorloofde Rutger Bregman zich een grapje. De eigenlijke titel, zo hield hij de interviewer voor, had moeten zijn De meeste mensen deugen, maar macht corrumpeert. Die was natuurlijk te lang. Ha! Maar zijn opmerking legde wel bloot wat aan dat succesvolle boek ontbreekt: een kritische analyse van machtsstructuren. Voor Bregmans nieuwe boek, Morele Ambitie, geldt dit opnieuw. Helaas.

Op ongeveer tweederde van Morele Ambitie duikt een woord op dat, hoezeer ook onbedoeld, kenmerkend is voor vrijwel alle onderwerpen die in het boek aan de orde komen. Het is het woord ‘tweeslachtigheid’; een begrip dat in zowel het meest alledaagse als meest nauwgezette taalgebruik vertolking vindt in het woordje ‘maar’.

Bregman gebruikt ‘tweeslachtigheid’ in een passage waarin hij beschrijft dat uit een recente peiling (van januari 2022) blijkt dat maar liefst 60 procent van de bevolking een verbod wil op de bio-industrie. Een ruime meerderheid van de mensen spreekt zich dus uit tegen een gruwelijke maatschappelijke misstand. En dan komt het ‘maar’, als Bregman vervolgt: ‘Toch eet 95 procent nog vlees’, vlees dat voor het overgrote deel uit die vervloekte bio-industrie komt.

We willen als mensheid het goede, maar kiezen als individu voor het slechte. Menschliches Allzumenschliches, zoals Friedrich Nietzsche schreef. Dat zo veel mensen dat doen en dat het menselijk tekort daardoor steeds weer zo veel ruimte voor zich kan opeisen, heeft ook te maken met een andere eigenschap, die Rutger Bregman een aantal pagina’s eerder aan de orde heeft gesteld: ‘middelmatigheid’.

De meesten van ons, zeg voor het gemak even u en ik, zijn (zoals Bregman schrijft) niet in staat om ons voortdurend bezig te houden met ‘alle ellende in de wereld’. Sterker nog, meent de auteur, ‘de meeste mensen zijn gewoon wel tevreden met hun middelmatigheid’, een eigenschap van 30-plussers die hij in het begin van zijn boek attributen toekent als ‘een labrador, een taartschep of een elektrische grasmaaier’. Met dat alles tonen wij niet alleen onze menselijkheid, maar ook onze ‘gemakszucht’. In Morele Ambitie laat Rutger Bregman ons daarmee niet wegkomen.

KRUISTOCHT VOOR EEN BETERE WERELD

Lang niet ieder individu koppelt een gebrek aan morele ambitie aan een discutabele loopbaan. De bakker bakt, de verpleger verpleegt, de schoonmaker maakt schoon: nuttig, belangrijk, en uiterst waardig ook. Maar pakweg een kwart van alle beroepen valt in de categorie bullshit jobs; leuk tot goed betaald, maar tamelijk nutteloos. Dan moeten we denken, zo maakt Bregman aan het begin van zijn boek duidelijk, aan de ‘niet-zo-heel-nuttige klasse. Een klasse van influencers en marketeers, van lobbyisten en managers, van beurshandelaren en bedrijfsadvocaten.’

Uit die klasse van nu nog nutteloze carrièremakers hoopt de auteur te putten in zijn kruistocht voor een betere wereld. Daarbij legt Bregman, zeker in aanleg, de lat flink hoog. Hem gaat het om ‘eenzame strijders, die het verschil maken’. Zij ‘werken zich te pletter om hun missie te volbrengen’. De buitenwereld ziet hen wellicht als ‘gekken’, maar die kwalificatie dragen zij met trots. Want ‘in de strijd tegen onrecht is winnen een morele plicht’.

Morele Ambitie staat vol met aansprekende voorbeelden van mensen die het verschil wisten of weten te maken. Mensen van nu, maar ook mensen van eeuwen terug, bijvoorbeeld de abolitionisten, zij die streden voor de afschaffing van de slavernij. Al deze mensen kenmerken zich volgens Bregman door hun ‘realistisch idealisme’. In zijn boek typeert hij hen met de ‘vier ingrediënten voor morele ambitie’.

Heeft u interesse, of voelt u dat u er klaar voor bent? Dan volgt hier het viertal smaakmakers: 1. Het idealisme van een activist; 2. De ambitie van een startup founder; 3. Het kritische vermogen van een wetenschapper; 4. De bescheidenheid van een monnik. Wie zich in dit alles herkent, kan zich aanmelden bij de School for Moral Ambition (via moreleambitie.nl) en zich mogelijk aansluiten bij een kleine groep van vijf tot acht mensen ‘die elkaar helpen bij de zoektocht naar positieve impact’.

WEL AMBITIEUS, NIET PERFECT

Op die website staat ook een aantal zaken waarop de mensen met morele ambitie zich richten. Te denken valt aan de eerder genoemde bio-industrie (‘de eiwit-transitie’), de tabaksindustrie (inclusief de producenten van elektronische en vape-sigaretten), maar ook aan systemisch racisme of klimaatverandering. Nobele doelen, zo zullen de meeste weldenkende mensen toch vinden. Maar (!) zijn het ook haalbare doelen?

Mensen die werk maken van hun morele ambitie zijn volgens Rutger Bregman ‘radicaal in doelstellingen, maar doelgericht in hun uitvoering.’ Met andere woorden, opportunisme is niet per se een verkeerde zaak. De auteur keert zich tegen activisten als Ralph Nader, die ‘veranderde in een cultleider’ die mensen uitfoeterde die in zijn ogen niet hard genoeg werkten. De menselijke maat, en stiekem misschien wel de middelmaat, mag niet uit het oog raken.

Daarom wellicht ook dat Morele Ambitie zo veel milder eindigt dan het begint. Waar we eerst nog ‘eenzame strijders’ moeten durven te zijn, houdt Bregman ons ruim 200 pagina’s later voor dat we wel ambitieus moeten zijn, maar niet perfect hoeven te wezen. Iemand als Mahatma Gandhi was mogelijk beide, maar daarmee ook een tamelijk onuitstaanbaar mens. Rutger Bregman komt ons tegemoet: ‘Er komt een punt waarop je goed bent zoals je bent.’ Oefff, gelukkig maar.

DE MACHTSVRAAG

Als moreel ambitieuze, imperfecte strijders tegen onrecht kunnen wij volgens Bregman minstens toch zorgen voor een ‘rimpeleffect’: ‘Juist omdat gedrag besmettelijk is, begint een betere wereld wel degelijk bij jezelf.’ Zo ook komen we uit bij de gedachte dat de meeste mensen deugen. Maar hoe zit het dan toch met de rol die, zoals Bregman in Buitenhof speels aanstipte, macht bij dit alles speelt?

Ook in Morele Ambitie loopt de auteur feitelijk om deze vraag heen. Hij verdedigt zich wel tegen mogelijke kritiek hierop, door zich te keren tegen de ‘linkse smoes’ van ‘geprivilegieerde types’ die ‘roepen dat we het eerst over het systéém moeten hebben’, daarmee hun individuele verantwoordelijkheid ontlopen en weigeren in de spiegel te kijken.

Hetgeen natuurlijk grote kletskoek is. Het is immers het een én het ander. Niemand kan verantwoordelijkheid nemen zonder ook kritisch naar het machtssysteem te kijken. Bregman wil er niet aan, helaas. Aan het eind van zijn boek geeft hij de 7 ‘principes’ waarop de beweging der moreel ambitieuzen is gericht. Dan komen er opmerkingen als ‘We geloven dat bewustzijn wordt overschat’, ‘We maken onze morele kring zo groot mogelijk’ en, jawel, ‘We zijn vastbesloten om niet op te geven.’

Wie bij dit alles niet steeds ook de vraag stelt hoe morele ambities van een individu zich verhouden tot machtsstructuren van een samenleving loopt het gevaar even onderhoudend als vrijblijvend te zijn. Kom op, Rutger Bregman, woeker nóg eens met je vele talenten.

Kees Broere

Met meer dan 40 jaar ervaring als journalist en schrijver heeft Kees duizenden artikelen geproduceerd voor landelijke media, honderden reportages voor televisie en radio gemaakt, en zes boeken geschreven. Kees Broere staat bekend om zijn open blik en combineert scherp inzicht met een verfrissende bescheidenheid.